Sinds 2016 geldt de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA). Deze wet is destijds in het leven geroepen om schijnzelfstandigheid harder aan te pakken en te voorkomen. De voorloper van de wet DBA –wet VAR– hielp dit namelijk in de hand. Schijnzelfstandigen zijn mensen die werken als zzp’er, maar eigenlijk hetzelfde werk doen als mensen in loondienst. Doordat deze mensen niet in loondienst zijn hoeft de werkgever geen loonbelasting en verzekeringspremies voor hen te betalen, wat dus voordelig voor de werkgever is omdat het hun minder geld kost. Voor de schijnzelfstandigen is het juist nadelig omdat zij niet dezelfde bescherming bij ontslag of ziekte hebben als werknemers in loondienst (Belastingdienst, z.d.-c).
Volgens de wet DBA moeten de werkende en de werkgever afspraken maken over de arbeidsrelatie en samen beoordelen of de werkende een zzp’er of werknemer is. Er is sprake van loondienst als aan drie criteria wordt voldaan (Belastingdienst, z.d.-a):
- Er is werkgeversgezag. De werkgever geeft de werknemers instructies over hoe ze hun werk moeten doen.
- De werkende is verplicht tot het leveren van (persoonlijke) arbeid. Iemand anders mag de arbeid niet doen.
- De werkende ontvangt een beloning (loon).
Wanneer er wordt bepaald dat er sprake is van zzp-schap terwijl diegene eigenlijk in verkapte loondienst is – oftewel schijnzelfstandige is – en de Belastingdienst komt hierachter, dan heeft dit financiële gevolgen voor beide partijen. In het geval van de werkgever zullen zij dan alsnog loonbelasting, premies en verzekeringen moeten betalen en kan er een boete worden opgelegd. Voor de schijnzelfstandige vervallen de financiële voordelen van zzp-schap – zoals zelfstandigenaftrek – en moeten zij ook alsnog bepaalde belastingen betalen. Zo moet voor de inkomstenbelasting verdiend geld worden opgegeven als ‘loon uit dienstbetrekking’ in plaats van ‘winst uit onderneming’ (Belastingdienst, z.d.-b).
De wet DBA kreeg al snel veel kritiek en daarom is er gelijktijdig met het ingaan van de wet in juli 2016 een tijdelijk handhavingsmoratorium ingesteld. Oorspronkelijk zou het handhavingsmoratorium één jaar gelden, maar werd het keer op keer verlengd (Algemene Rekenkamer, 2022). Daarom loopt het handhavingsmoratorium tot op de dag van vandaag, maar het zal per 1 januari 2025 worden opgeheven (Belastingdienst, z.d.-b).
Wat is het handhavingsmoratorium?
Tijdens het handhavingsmoratorium legt de Belastingdienst géén naheffingen en boetes op bij de werkgever voor het in dienst hebben van een schijnzelfstandige. De naheffingen en boetes worden alleen gerekend wanneer de opdrachtgever ‘kwaadwillig’ is. Dat definieert de belastingdienst als volgt: ‘opzettelijk een situatie van evidente schijnzelfstandigheid laten ontstaan of voortbestaan omdat u weet – of had kunnen weten – dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking’ (Belastingdienst, z.d.-b). Tijdens het handhavingsmoratorium wordt dus nog wel gecontroleerd of de arbeidsrelatie correct is bepaald. Als dit niet het geval is dan geeft de Belastingdienst een aanwijzing. Op basis van de aanwijzing moet de arbeidsrelatie worden veranderd zodat er geen sprake meer is van schijnzelfstandigheid, maar van loondienst óf zzp-schap. Vaak moet er binnen drie maanden iets met de aanwijzing gedaan worden (Algemene Rekenkamer, 2022, blz 29). Let op: het niet ontvangen van boetes en naheffingen geldt alleen voor de werkgever. De schijnzelfstandige kan ook tijdens het handhavingsmoratorium nog boetes en naheffingen over het verleden ontvangen.
Het handhavingsmoratorium wordt dus vanaf 1 januari 2025 opgeheven. Dit betekent dat vanaf 2025 de belastingdienst naheffingen en boetes zal rekenen aan werkgevers als zij bepalen dat er sprake is van schijnzelfstandigheid, dus ook als er geen sprake is van kwaadwilligheid (Belastingdienst, z.d.-b). Dit is een verandering ten opzichte van de huidige situatie. Om werkgevers te helpen bij het beoordelen van de arbeidsrelatie heeft de Belastingdienst een webmodule ontwikkeld. Deze kan helpen om te bepalen of een werkende zzp’er of werknemer is (Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, z.d.).
Er is dus al lange tijd ontevredenheid over de wet. Ook is het oorspronkelijke doel van de wet – het voorkomen van schijnzelfstandigheid – niet behaald. Uit een rapport van de Algemene Rekenkamer dat verscheen in 2022 bleek dat in de periode 2019-2021 maar drie aanwijzingen waren uitgedeeld en dat er maar één keer een naheffing is gerekend. Oftewel, de wet DBA werd nauwelijks gehandhaafd waardoor deze in de praktijk schijnzelfstandigheid niet tegenhield. Daarom werd in oktober 2023 een wetsvoorstel gedaan voor een wet die de wet DBA moest vervangen. Dit wetsvoorstel was voor de wet Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden (VBAR).